Celdeling

Uitgaande van een cel, de bevruchte eicel, ontwikkelen zich door deling en groei de vele orgaanstelsels van het lichaam. Bij celdeling van één cel ontstaan dochtercellen die vrijwel identiek zijn aan de moedercel. Nieuwgevormde cellen moeten een kern (nucleus) bezitten, vandaar dat de celdeling wordt voorafgegaan door een kerndeling (mitose). Gedurende de eerste fase worden de chromosomen zichtbaar doordat de spiraalvormige draden van het chromatinenet zich samentrekken (profase). Ze worden korter en dikker en zijn daardoor onder de microscoop beter waar te nemen. De chromosomen zijn reeds verdubbeld en ze bestaan ieder uit twee dochterchromosomen of chromatiden. De kernlichaampjes en het kernmembraan verdwijnen. In de volgende fase is een spoelvormige figuur van fijne draden ontstaan (metafase), de zgn. kernspoel. Deze draden lopen zowel van de polen naar de chromosomen als van de ene pool naar de andere.

De chromosomen zijn inmiddels als het ware verzameld in het midden van de cel: de zgn. evenaar (het equatorvlak). De delen van de chromosomen worden nog door het zgn. centromeer bij elkaar gehouden. Deze centromeren liggen in het equatorvlak en de bovengenoemde draden zijn eraan bevestigd. In het begin van de volgende fase (anafase) delen de centromeren zich. De dochterchromosomen worden nu elk naar een pool getrokken en vanaf dit moment kunnen ze als volwassen chromosomen worden beschouwd. Wanneer de chromosomen in de laatste fase (telofase) bij een pool zijn aangekomen, worden ze weer lang en dun en steeds minder zichtbaar onder de microscoop. Even later wordt een kernmembraan waargenomen. In het equatorvlak volgt nu een insnoering, waardoor twee dochtercellen ontstaan.

De levenscyclus van een cel bestaat uit series delingen en groeifasen. waardoor grote aantallen vrijwel identieke dochtercellen ontstaan. Uiteindelijk moet zich uit één bevruchte eicel een mens ontwikkelen met zo’n honderdmiljoen maal een miljard cellen. De celdeling en groeiprocessen zijn zeer nauw met elkaar verbonden, anders bestaat het gevaar dat sommige cellen zeer groot worden als geen celdeling plaatsvindt. Ook het omgekeerde proces zou kunnen voorkomen, wanneer cellen zich voortdurend delen en daardoor klein blijven omdat er onvoldoende tijd is om te groeien. Ook verdwijnen er door afsterving voortdurend cellen die in een bepaald weefsel geen taak meer hebben. Groei van een cel is voornamelijk gebaseerd op de aanmaak van eiwitten. Daartoe moeten de bouwelementen, de aminozuren, door de cel worden opgenomen. Verschillende functies van de cel zijn dus nauw met elkaar verbonden. Zo is het membraanmechanisme bijzonder belangrijk omdat de bouwstoffen en energierijke verbindingen zo efficiënt mogelijk door de celwand moeten worden getransporteerd. Maar ook de energiehuishouding moet optimaal werken omdat zowel voor de opbouw van de eiwitten en celstructuren, als voor het transport door het celmembraan veel energie nodig is. In de groeifasen van een cel of een weefsel overheerst dan ook altijd de opbouw (anabolisme) over de afbraak (catabolisme) van stoffen. CELONDERZOEK. Voor de cel is de microscoop het bij uitstek geschikte instrument voor onderzoek. In de onderzoeklaboratoria van de grote ziekenhuizen bevindt zich naast enkele lichtmicroscopen thans ook een grote elektronenmicroscoop. De elektronenmicroscoop stelt de onderzoeker in staat door te dringen tot in het binnenste van de cel. Zo kunnen thans de kleinste details van de celorganellen worden gezien.

De betekenis van de elektronenmicroscoop ligt niet alleen in de veel sterkere vergroting meer dan iooooo maal die men ermee kan bereiken, maar vooral ook in de toename van het oplossend vermogen. Het oplossend vermogen is de kleinste afstand tussen twee puntvormige voorwerpen welke nog juist gescheiden kunnen worden waargenomen. Voor het ongewapende oog is het Microscopisch beeld van de cellen van een klier met inwendige secretie. Na een aantal voorbehandelingen, waarbij bepaalde kleurstoffen worden gebruikt, is het mogelijk de verschillende onderdelen van de cellen (de kernen blauw of rood, de bloedcellen helderrood) te onderscheiden. Dit is het beeld zoals het met een lichtmicroscoop kan worden verkregen.

oplossend vermogen ongeveer 8o \x (één [i = eenduizendste millimeter) wanneer de punten zich op een afstand van 25 tot 35 cm bevinden. Met een moderne lichtmicroscoop kunnen twee punten die op een afstand van 0,5 fi van elkaar liggen nog net worden onderscheiden, maar voor de elektronenmicroscoop bedraagt het oplossend vermogen ongeveer 0,0005 Alhoewel de elektronenmicroscoop niet met lenzen maar met magneten werkt, vertoont hij in zijn werking een sterke overeenkomst met de lichtmicroscoop; de vergroting komt echter tot stand door middel van een elektronenstraal.

Het lampje van de lichtmicroscoop is bij de elektronenmicroscoop vervangen door een systeem dat elektronen uitzendt. De kolom of microscoopbuis bestaat van boven naar beneden uit: het elektronenkanon, twee condensor-lenzen, de objectieflens, de diffractielens, de tussenlens en de projectielens. In totaal zijn er dus zes ‘lenzen’, alle elektromagnetisch.

Het weefsel dat wordt onderzocht (het zgn. preparaat) bevindt zich in het bovenste brand-vlakvan de objectieflens. Het elektronenkanon en de twee condensorlenzen vormen samen het ‘verlichtingssysteem’. De eerste lens maakt van de elektronenbron een verkleinde afbeelding. De tweede lens is veel zwakker en wordt zo ingesteld dat het beeld dat door de eerste lens wordt gevormd, zonder vergroting op het preparaat wordt afgebeeld. Door variatie van de sterkte van beide condensorlenzen kan de grootte van de ‘lichtvlek’ die op het preparaat valt worden geregeld. De objectieflens kan ook in sterkte worden gevarieerd. Door de diffractielens en de tussenlens is het mogelijk het gehele vergrotingsgebied te bestrijken.

De onderzoeker zit achter een soort bureau met recht voor zich de microscoopbuis. De linker zijkast bevat de hoogspanningsgenerator (voor het elektronenkanon). In de rechter zijkast bevinden zich de gevoelige elektronische schakelingen, zoals de stabilisatieschakeling voor de hoogspanning en de lensstromen. Het inwendige van de microscoopbuis moet luchtledig (vacuüm) zijn om te voorkomen dat de elektronen door botsing met gasmoleculen in hun baan worden belemmerd. Het vacuümsysteem heeft een plaats in het middendeel, achter de voetenruimte. In de projectiekamer, die met drie kijkvensters is uitgerust, bevindt zich ter hoogte van het tafelblad een fluorescerend scherm. Dit scherm straalt licht uit, afhankelijk van de mate waarin het door elektronen wordt getroffen. Het scherm kan worden weggeklapt om de elektronen toegang te verlenen tot een camera of tot een opneembuis voor televisie.


Relevante artikelen

Nog geen reacties geplaatst, wees de eerste.



Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

MEDISCH VOORBEHOUD

De informatie op Menselijk Lichaam is géén medisch advies. Neem bij twijfel over gezondheid, behandeling of medicijnen altijd contact op met een arts, specialist of apotheker.

Meer informatie

Meld je aan voor de nieuwsbrief

Met het laatste nieuws en gezonde tips