Steriliteit

Onvruchtbaarheid is niet, zoals men vroeger graag dacht, voornamelijk beperkt tot het vrouwelijke geslacht. Tegenwoordig weten we dat ongewenste kinderloosheid globaal in ongeveer een derde van het aantal gevallen aan de mannelijke partner is toe te schrijven, in een derde aan de vrouwelijke en dat in een derde van de gevallen het beiden betreft. De oorzaken zijn velerlei; zij kunnen lokaal-anatomisch zijn of van constitutioneel-hormonale aard (zie hormoon), ook kunnen biochemische en psychologische factoren een rol spelen. In het algemeen komt relatieve steriliteit vaker voor dan absolute.

De steriliteit van de man

Het constateren en behandelen is in het algemeen een zaak van de gynaecoloog of uroloog ; daarnaast is vrij recentelijk een nieuwe tak van wetenschap ontstaan, de andrologie (leer van de mannelijke geslachtsorganen) die zich speciaal ook met de mannelijke steriliteit bezighoudt. Een man kan onvruchtbaar zijn ten gevolge van impotentie, of zijn sperma (zaadvocht) is niet tot bevruchten in staat. Uitsluitsel daarover geeft het spermiogram, dat wil zeggen het onderzoek van het sperma. Het spermiogram wordt voorafgegaan door een lichamelijk onderzoek, waarbij behalve aan een stoornis van algemene aard (zoals chronische ziekten, te geringe functie van de schildklier) ook aan afwijkingen met betrekking tot de geslachtsorganen aandacht moet worden geschonken. Zo kan een atrofie van de testes geconstateerd worden (na bof, trauma) of cryptorchismus (het niet ingedaald zijn in de balzak). Beschadiging van de testes door straling (door röntgenstraling resp. radioactieve stoffen) en oververhitting (bijvoorbeeld bij varicocele, hydrocele, hoge buitentemperatuur) kunnen onvruchtbaarheid veroorzaken; ook een afsluiting van de zaadleiders door een chirurgische ingreep of een infectie (gonorroe) en ten slotte een aandoening van de prostaat kunnen de oorzaak zijn.
Voor de beoordeling van het sperma moet het ejaculaat (zie ejaculatie) na 3 tot 4 dagen seksuele onthouding worden opgevangen in een schoon glaasje (niet een condoom!). Nadat het 20 minuten gestaan heeft kan het onderzocht worden. De normale hoeveelheid zaad ligt tussen de 2 en 6 ml, waarin zich ongeveer 60 miljoen zaadcellen bevinden. Daarvan is, afhankelijk van de fysiologische omstandigheden, na 2 uur nog ongeveer 70% in leven, na 24 uur nog een kwart. Bewegen de zaadcellen zich bijna helemaal niet of zijn zij voor meer dan 50% abnormaal van vorm dan zijn dat tekenen van verminderde vruchtbaarheid. Mannen met aspermie (waarbij helemaal geen ejaculaat vrijkomt), met azoöspermie (waarbij het ejaculaat geen zaadcellen bevat) en met uitsluitend onbeweeglijke zaadcellen (necrospermie) zijn zeker onvruchtbaar. Bij oligospermie, wanneer de hoeveelheid zaadcellen sterk beperkt is, bestaat natuurlijk ook een beperkte kans op bevruchting; aan de andere kant is ook een groot overschot aan zaadcellen ongunstig voor de fertiliteit.
De oorzaken voor afwijkingen in de zaadproductie kunnen vaak alleen door een onderzoek van het testisweefsel worden vastgesteld (zie testis). Voor dit doel wordt met een onschuldige ingreep (biopsie) een weefselmonster genomen. Afwijkingen in de biochemische samenstelling van het zaadvocht, dat voor de zaadcellen de energiebron is, kunnen ook onvruchtbaarheid veroorzaken: een bepaald fructosegehalte is bijvoorbeeld vereist.
In enkele gevallen kan de steriliteit verholpen worden met een hormoonbehandeling. Ten slotte kan vermeld worden dat bij sommige mannen auto-antistoffen (antistoffen gericht tegen de eigen lichaamscellen) aanwezig zijn, die leiden tot klonteren (agglutinatie) van de zaadcellen en zo tot onvruchtbaarheid.

De steriliteit van de vrouw

Het aantonen van een absolute steriliteit vereist een diepgaand, deels onaangenaam onderzoek. Twee derde van alle gevallen van relatieve steriliteit worden veroorzaakt door veranderingen aan de vrouwelijke geslachtsorganen (zie vrouwenziekten).
Pathologische oorzaken kunnen aangeboren defecten zijn (ontbreken van de schede of een ander deel van het geslachtsapparaat), maar ook infectieuze processen in de geslachtsorganen. Ontstekingen van schede of baarmoeder kunnen verhinderen dat de zaadcellen de eicel bereiken; afscheiding, bijvoorbeeld bij trichomoniasis, kan de zaadcellen verlammen of doden. Een ontsteking van de eileider (vroeger dikwijls door gonorroe) kan een blokkering teweegbrengen; de ontsteking van de eierstokken (ovaria) kan leiden tot menstruatiestoornissen. Een ontsteking van het endometrium kan verhinderen dat het bevruchte ei zich nestelt. Doorblazen van de eileider met een onschadelijk gas (pertubatie) kan de doorgang vaak weer vrij maken en zo de steriliteit opheffen.
Endocriene stoornissen, bijvoorbeeld van de schildklier, de hypofyse, de bijnieren of de eierstokken kunnen steriliteit veroorzaken doordat zij leiden tot amenorroe of perioden zonder rijping van een eicel (zie endocriene klieren).

Relatieve steriliteit in het huwelijk

Van de tien echtparen die kinderen wensen blijft bij minstens één echtpaar, ook na een aantal jaren samenleven, vervulling van deze wens uit; daarbij zou elk der echtelieden met een andere partner veelal wel een kind kunnen krijgen. Niet zelden zijn psychologische moeilijkheden de oorzaak; ook een gebrekkige seksuele techniek kan een rol spelen. Bij het eerste consult hierover moeten man en vrouw worden voorgelicht over het gunstigste moment voor een bevruchting. Voor de dag van het afstoten van de eicel (die vastgesteld kan worden door meting van de basale temperatuur) is een onthouding van 3 tot 5 dagen aan te bevelen, gevolgd door geslachtsgemeenschap (coïtus) op vijf dagen achtereen. Na de coïtus dient de vrouw 2 tot 4 uur in liggende positie te blijven, waarbij het beste een kussen onder de heupen kan worden gelegd. Eventuele storingen in de potentie van de man – geen erectie, te vroege zaadlozing (ejaculatio praecox) – vereisen behandeling door de specialist.
Wanneer geen verklaring voor de steriliteit gevonden wordt rest nog de postcoïtale proef. Volgens de methode Sims-Hühner wordt 6 uur na de coïtus, omstreeks de tijd van de ovulatie, slijm van de cervix (baarmoederhals) genomen. Wanneer een overigens normaal sperma in deze omgeving onbeweeglijk wordt of klontert dan ligt de oorzaak daarvan bij het vrouwelijke secreet ; óf het is moeilijk doordringbaar, óf het doodt de zaadcellen.
In bijzondere gevallen, bijvoorbeeld bij niet op te heffen storingen in de potentie, kan men een ‘kunstmatige’ bevruchting (homologe inseminatie) met het sperma van de echtgenoot in overweging nemen; die moet wel meestal een aantal malen plaatsvinden.

Bij een absolute sterilisatie van de man kan heterologe inseminatie – waarbij geconserveerd sperma gebruikt wordt van een gezonde donor – in overweging genomen worden. Veel artsen hebben hun vroegere principiële bezwaren tegen deze methode (waarbij wereldbeschouwelijke, religieuze en juridische overwegingen de overhand hadden) laten varen. Bij 2 tot 4 maal herhalen van de inseminatie wordt geschat dat dit in 30 tot 70% van de gevallen tot resultaat leidt. Zie ook sterilisatie.
Indien de eileiders niet doorgankelijk zijn, kan een in vitro fertilisatie worden uitgevoerd (zie verder in vitro). Indien de vrouw geen eicellen kan produceren is het (theoretisch) mogelijk eicellen van een donor te bevruchten (al dan niet met sperma van de eigen partner) en de aldus bevruchte eicellen in de baarmoeder te plaatsen. Alhoewel juridisch aanvechtbaar, blijft als mogelijkheid over het draagmoederschap, waarbij een vrouw zich laat bevruchten met sperma van de mannelijke partner van de relatie met kinderwens, waarna zij het kind na de geboorte afstaat.


Relevante artikelen

Nog geen reacties geplaatst, wees de eerste.



Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

MEDISCH VOORBEHOUD

De informatie op Menselijk Lichaam is géén medisch advies. Neem bij twijfel over gezondheid, behandeling of medicijnen altijd contact op met een arts, specialist of apotheker.

Meer informatie

Meld je aan voor de nieuwsbrief

Met het laatste nieuws en gezonde tips