Wervel

Een wervel is elk van de 33 botstukjes, waaruit de wervelkolom is opgebouwd, in principe bestaande uit een massief wervellichaam aan de voor(buik)zijde en de wervelboog aan de achter(rug)zijde die het wervelgat omsluit. Op de wervelboog zijn verschillende uitsteeksels geplaatst: het doorn uitsteeksel en de dwarsuitsteeksels, beide voor de aanhechting van spieren en de gewrichtsuitsteeksels die met de onder en bovengelegen wervels een gewricht vormen.

Het samenstel van de wervels de wervelkolom ook wel aangeduid met de niet-medische term ruggegraat, is te beschouwen als de basis van het skelet. Het is aan de ene kant een hechte en aan de andere kant toch ook een buigzame en elastische constructie, waardoor schokken en stoten kunnen worden opgevangen. Bovendien omsluit de wervelkolom het ruggenmerg.

De wervels zijn zodanig verbonden dat zij niet door onderlinge verschuiving het ruggenmerg kunnen inklemmen. De betrekkelijk grillige vorm van de wervels is volstrekt functioneel. De wervels steunen via de tussenwervelschijven op elkaar met het aan de voorzijde gelegen, min of meer cilindervormige gedeelte, het wervellichaam. De bovenste 24 wervels zijn onderling verbonden door het kraakbeen van de tussenwervelschijven. Elke tussenwervelschijf heeft een weke kern, waardoor bij buiging van de rug in welke richting dan ook de druk steeds gelijkmatig verdeeld blijft. Verder zijn de wervels nog verbonden door sterke peesbanden tussen de doornuitsteeksels, de dwarsuitsteeksels en de wervelbogen.

De 25ste tot en met de 29ste wervel zijn met elkaar vergroeid en vormen het heiligbeen, terwijl de zeer kleine 30ste tot en met 33ste tezamen het stuitbeentje vormen.

De wervels verschillen al naar hun plaats en functie enigszins van de beschreven grondvorm. De eerste zeven wervels, de zgn. halswervels, zijn gekenmerkt door een klein wervellichaam, een doorboord dwarsuitsteeksel en een gespleten doornuitsteeksel. Zij zijn tamelijk beweeglijk met elkaar verbonden. Bovendien zijn de bovenste twee halswervels op een bijzondere wijze ontwikkeld en maken zo de bewegingen van de schedel ten opzichte van de wervelkolom mogelijk. De eerste halswervel of drager (atlas) bezit eigenlijk geen wervellichaam; hij bestaat uit een benige ring die aan de bovenzijde twee gewrichtsvlakjes heeft waarop overeenkomstige gewrichtsvlakjes van het achterhoofdsbeen passen. In de zo gevormde gewrichten is beweging om een dwarse as mogelijk (‘ja’knikken). Het lichaam van de tweede halswervel of draaier bezit een uitstekende tand waaromheen de atlas als om een verticale spil kan draaien (‘nee’schudden).

De volgende twaalf wervels heten borstwervels. Hun lichamen zijn groter dan die van de halswervels en worden van boven naar beneden groter. Op de grens van lichaam en boog dragen de borstwervels gewrichtsvlakjes voor de ribben. Op de borstwervels volgen vijf lendenwervels. Deze dragen geen ribben, terwijl hun lichamen nog zwaarder zijn dan die van de borstwervels. Hierna komen de vijf tot het heiligbeen vergroeide heiligbeenwervels, die te samen een van boven breed en van onderen smal beenstuk vormen, dat aan de zijkanten verbonden is met de heupbeenderen. Ten slotte volgt onder het heiligbeen het reeds beschreven stuitbeentje.

Dat de wervellichamen vanaf de hals tot en met de lendenwervels groter worden is begrijpelijk, omdat iedere volgende wervel meer heeft te dragen dan de erboven liggende. De laatste lendewervel brengt het gewicht over op de bekkenring, waarin het heiligbeen als een wig tussen de heupbeenderen zit ingeklemd. De kleine stuitwervels hebben geen dragende taak. Tussen de wervels onderling is slechts een geringe beweeglijkheid mogelijk. Door het grote aantal op elkaar geplaatste wervels kan echter de hele wervelkolom nog vrij uitgebreide bewegingen maken. Voor deze bewegingen dienen langs de wervelkolom lopende spieren, die voornamelijk aan de verschillende dwars en doornuitsteeksels zijn vastgehecht.

De wervels verschillen al naar hun plaats en hun functie in geringe mate van de beschreven grondvorm.

Wervels

Halswervels

De eerste zeven wervels zijn gekenmerkt door een klein wervellichaam, een doorboord dwarsuitsteeksel en een gespleten doornuitsteeksel. Ze zijn tamelijk beweeglijk met elkaar verbonden. De bovenste twee halswervels zijn op een bijzondere wijze ontwikkeld en maken zo de bewegingen van de schedel ten opzichte van de wervelkolom mogelijk.

De bovenste halswervel of drager (atlas) bestaat uit een benige ring die aan de bovenzijde twee gewrichtsvlakjes draagt waarin gewrichtsvlakjes van het achterhoofdsbeen passen. Het ”ja-knikken” vindt hier plaats. Het lichaam van de tweede halswervel of draaier bezit een naar boven uitstekende tand waaromheen de atlas als een verticale spil kan draaien (nee-schudden).

Borst wervels

De volgende twaalf wervels zijn de borstwervels. Hun lichamen zijn groter dan die van de halswervels en worden van boven naar beneden groter. Op de grens van wervellichaam en wervelboog dragen zij gewrichtsvlakjes voor de ribben.

Lendewervels

Op de borstwervels volgen de vijf lendenwervels. deze dragen geen ribben terwijl hun wervellichamen nog zwaarder zijn dan die van de borstwervels.

Heiligbeen

Hierna komen de vijf tot het heiligbeen vergroeide heiligbeenwervels die te samen een van boven breed en van onderen smal botstuk vormen dat aan de zijkanten verbonden is met de heupbeenderen. Ten slotte volgen onder het heiligbeen enkele met elkaar vergroeide stuitbeentjes.


Relevante artikelen

Nog geen reacties geplaatst, wees de eerste.



Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

MEDISCH VOORBEHOUD

De informatie op Menselijk Lichaam is géén medisch advies. Neem bij twijfel over gezondheid, behandeling of medicijnen altijd contact op met een arts, specialist of apotheker.

Meer informatie

Meld je aan voor de nieuwsbrief

Met het laatste nieuws en gezonde tips