Spieren van de onderste ledematen

De voorste heupspieren tillen het dijbeen op en zijn voor de draaiing naar buiten toe verantwoordelijk. Samen met de buikspieren tillen zij de romp vanuit een liggende positie omhoog. De grote bilspier (m. gluteus maximus) tilt de romp op bij het vooroverbuigen en houdt hem in evenwicht. De spanner van het brede peesvlies (m. tensor fasciae latae) en de middelste bilspier (m. gluteus medius) trekken samen met het bovenste deel van de grote bilspier het speelbeen aan. Bij het standbeen houden ze de romp in evenwicht, zodat deze niet aan de kant van het opgetilde been het evenwicht verliest. Verder zijn er nog spieren die zorgen voor de buitenwaartse draaiing van het been. Bij de bovenbeen- en onderbeen- spieren maakt men onderscheid tussen buigers en strekkers.

Onderbeen voorkant

Onderbeen voorkant

Daarnaast zijn er ook nog adductoren. Adductiebewegingen zijn bijvoorbeeld het kruisen van de benen en het sluiten van de benen bij het borstzwemmen. Deze spiergroep is er bij de armen niet. De bovenbeenspieren strekken de knie (bijv. bij voetballen). Ze houden het lichaam in evenwicht als het door de knieën gebogen is en richten het weer op. Ook zijn ze actief bij het opstaan uit een zithouding.

Onderbeen zijkant

Onderbeen zijkant

De onderbeenspieren zijn verantwoordelijk voor het bewegen van de voet en de tenen. De strekkers zijn relatief zwak en worden snel moe bij het lopen (struikelen). Wanneer de voet vaststaat, bijvoorbeeld bij het schaatsen, houden zij het lichaam in evenwicht. Mensen die niet getraind zijn, krijgen snel pijn in de voet.

Voetmusculatuur zijkant

Voetmusculatuur zijkant

De kuitbeenspieren buigen het onderbeen en laten de voet zakken. Bij het lopen zijn zij verantwoordlijk voor het terugzwaaien van het been en bij het afzetten van de voet. Twee spierplaten vormen de afsluiting van het botloze onderste deel van het bekken. Zij dragen het gewicht van de ingewanden. De beide bekkenspieren zijn: de bekkenbodemspier (m. levator ani) en de diepliggende dwarse bilnaadspier (m. transversus perinei profundus). De bekkenbodem heeft een aantal doorgangen: één voor de endeldarm en één voor de urinebuis. Bij de vrouw komt daar nog de doorgang voor de schede bij. Bij de bevalling moeten de bekkenbodemspier en de diepliggende dwarse bilnaadspier zich zo verwijden dat het hoofd van het kind erdoorheen kan.


Relevante artikelen

Nog geen reacties geplaatst, wees de eerste.



Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

MEDISCH VOORBEHOUD

De informatie op Menselijk Lichaam is géén medisch advies. Neem bij twijfel over gezondheid, behandeling of medicijnen altijd contact op met een arts, specialist of apotheker.

Meer informatie

Meld je aan voor de nieuwsbrief

Met het laatste nieuws en gezonde tips